Om het grondgebied ten zuidwesten van ’s-Gravenzande te beschermen tegen overstroming werd omstreeks het jaar 1240 de Maasdijk aangelegd. In de loop der tijd ontstond aan de rivierzijde van deze dijk een schorrengebied .
Toen dit gebied door landaanwas ook bij hoge waterstanden droog bleef kon het worden bedijkt. Deze bedijking kwam tot stand in 1421 en werd gefinancierd door de kapittelheren van de Hofkapel in Den Haag. Deze kapel stond op het Binnenhof schuin tegenover de Ridderzaal . De hierdoor ontstane “Nieuwlandse Polder” werd in kavels verdeeld en verpacht. De polder is eeuwenlang boerenland geweest, met hoofdzakelijk akkerbouw en veeteelt.
De afwatering van de polder naar de Maas werd geregeld door het openzetten bij laag water van sluisjes. Dit systeem werkte op den duur niet goed. Om de waterstand in deze polder beter te kunnen regelen gaven de Staten van Holland het polderbestuur in 1580 toestemming een watermolen te bouwen.
De kort daarop gebouwde Nieuwlandse molen was een achtkante poldermolen, type bovenkruier. In 1845 heeft de polder, door een doorbraak van de smalle kustduinen en de Nieuwlandse dijk, helemaal onder water gestaan. Begin jaren 80 van de vorige eeuw werd in de Nieuwlandse Polder een nieuw tuinbouwgebied aangelegd.